Impostersyndroom: hippe term of realiteit?
Een hippe term, dat zeker. Maar mag ik eerlijk zijn? Ik heb er veel last van (gehad) in mijn werk als psycholoog. Wat zegt de wetenschap over dit fenomeen? En wat waren mijn geleerde lessen hierin tot nu toe? Ik deel het graag met je.
Al lang voordat ik als psycholoog ging werken, had ik de ‘symptomen’ van het impostersyndroom zelf ondervonden. Hard werken om je goed voor te doen, maar ondertussen de constante twijfel aan je eigen kunnen en bang dat anderen op een dag óók zouden zien dat je het eigenlijk niet kan… Eenmaal werkende als psycholoog, kreeg ik hier veel meer last van. De gevoelens van twijfel vond ik maar moeilijk te verdragen. Ik weet nog dat ik net een jaar werkte en op dat moment dikwijls dacht “morgen neem ik gewoon ontslag, want dit is te hoog gegrepen voor mij”. Ik had in mijn hoofd de regel opgesteld dat de meeste onzekerheid na 1 jaar werkervaring toch écht wel verdwenen zou zijn. Op dat moment ben ik over dat gevoel eerlijk gaan vertellen aan collega’s en ik kwam erachter dat vrijwel elke collega hier in meer of mindere mate mee te maken had.
Dat zo veel collega’s hier last van hadden, voelde voor mij niet als een troost. “Dit moet toch niet de standaard zijn?”, dacht ik. Toen ben ik op onderzoek uit gegaan en heb ik het ook vaker besproken in werkbegeleiding. Ik raakte geïntrigeerd door het thema. In dit artikel bespreek ik wat de wetenschap zegt over dit syndroom en bespreek ik daarnaast mijn eigen ervaringen. Als je jezelf of misschien een collega in mijn verhaal herkent, hoop ik dat dit artikel je mag helpen (al is het alleen maar bewustwording).
De term imposter syndrome wordt als eerste genoemd in 1978, in een artikel van klinisch neuropsychologen Pauline Clance en Suzanne Imes. Synoniemen die ik in mijn zoektocht tegenkom, zijn “zelftwijfel” en “ontmaskeringsangst”. Allemaal duiden ze op het syndroom waarbij mensen bang zijn dat anderen ontdekken dat ze tóch niets blijken te kunnen. Intelligente mensen die van nature al een laag zelfbeeld hebben, perfectionistisch zijn en vaak twijfelen aan zichzelf, hebben een hoger risico op het ervaren van dit syndroom, geeft Jasmine Vergauwe aan (onderzoeker aan de universiteit van Gent). Ook leiden het wonen in een prestatiegerichte maatschappij en het hebben van prestatiegerichte ouders tot een groter risico. Uit onderzoek blijkt dat mensen die last hebben van dit syndroom successen niet verbinden met eigen capaciteiten, maar met externe factoren. Daarnaast is er sprake van onderwaarderen van eigen prestaties. Mensen hebben zulke hoge verwachtingen, dat daar nooit aan te voldoen is. Dit syndroom leidt tot overmatig je best doen of juist uitstelgedrag en vermijding. Vergauwe noemt tevens dat onderzoek laat zien dat deze gevoelens om ‘door de mand te vallen’ niet slijten naarmate je meer (werk)ervaring hebt.
“Hoe zit dat bij mij?”, denk ik dan. Ik herken zelf erg het uitstelgedrag, waarbij dit voor mij alleen maar extra ‘voeding’ was voor de imposter-gevoelens. “Zie je wel, het lukt je niet”. Dat uit onderzoek komt dat de imposter-gevoelens niet slijten bij meer werkervaring, herken ik (gelukkig) niet. Ik merk zelf wel echt dat na 3 jaar werkervaring de twijfels stukken minder zijn dan in het eerste jaar. Maar daar heb ik ook wel echt actief aan gewerkt. Toch merk ik ook dat ze niet helemaal verdwijnen en dat ik de sterke behoefte houd aan bevestiging van mensen wiens mening ik sterk waardeer. Maar de gevoelens nu tenminste wel beter te verdragen. Ik deel afsluitend graag nog de dingen met je die mij in mijn werk als psycholoog erg geholpen hebben (en ja, sommigen zijn cliché maar werken echt):
- Bespreek je gevoelens met iemand die zonder oordeel naar je kan luisteren. Het liefst ook iemand die je eens kritisch kan bevragen op je gedachten. Dit maakt de last al lichter.
- Vraag collega-psychologen wiens oordeel je hoog hebt staan actief om jou feedback te geven op juist ook de dingen die je góéd doet (feedback kan al heel makkelijk alleen gaan over verbeterpunten).
- Schrijf op welke positieve feedback je krijgt van collega’s. Train jezelf om ook tussen de regels door een compliment te leren kennen, ze zijn immers soms verkapt.
- Realiseer dat veel van het werk dat je doet als psycholoog, niet direct zichtbaar is. Je moet vaak veel meer zoeken naar je bijdrage dan andere beroepen. Wat mijn begeleider dan altijd zegt: “het zorgteam krijgt altijd de chocolaatjes, wij niet”.
- Daarop aanhakend; maak een lijst van alle dingen die je bijdraagt in je baan, denk zo breed en zo klein mogelijk. Bijvoorbeeld “goede psycho-educatie geven”, maar ook “altijd glimlachen naar de receptioniste”.
- Focus minder op het einddoel (“goede psycholoog zijn”) en meer op het traject (“leren een bétere psycholoog te zijn”). Het einddoel is niet het doel, het leerproces is eigenlijk het doel! Blijven ontwikkelen is iets positiefs. De les die mij meerdere jaren kostte om te ontdekken: leren betekent niet dat het nu nog niet goed genoeg is.
En dan misschien wel de belangrijkste tip; accepteer ook dat je iemand bent die kritisch/onzeker/een strever is. Probeer ook de mooie kanten van die karaktertrekken in te zien.